zaterdag 19 september 2015

WILFRIED ADAMS - Schicklgruber



SCHICKLGRUBER

1. (Bij wijze van kerstwens)

Alsof het nog 1888 was.

Alsof niet het gas en de lijken
in de groeve tot krengen bijeengelogen,
starend met grote bijstere ogen
die omhoog die éne ster blijven zien.

Alsof niet ras en gas en as,
niet het vlees verschrompeld aan de knoken,
niet huid en haar, niet het uitgebroken
goud van honderdduizenden tanden.

Alsof ik van je houden kon.
Alsof ik mijn eigen laf geblaf niet kende,
Mijn bladderende tong, ontbladerde stem.

Alsof het sneeuw en kerstmis was
in Braunau am Inn, 1888.



2. (Bij wijze van voetnoot)

Vier maanden na kerstmis, 20 april
1889, schonk in Braunau
Klara, de derde vrouw van Alois

     - een choleriek beambte der douane,
     onwettig kind van Anna Schicklgruber,
     die als dienstmeid in Graz had ingewoond
      bij Frankenberger, een joods advocaat –

schonk in Braunau de zachte Klara Pölzl,
nichtje en derde vrouw van Alois,
na drie heel jong gestorven kinderen
het leven aan een welgeschapen zoon.

     Ze streelde, kuste, wiegde hem en zong:
     “Adolfchen, mein Delphinchen, starker Wolf”.


Met name, Uitgeverij P, 1997
Foto dichter: Bert Bevers


www.alberthagenaars.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten