zaterdag 18 mei 2013

JAN ENGELMAN - Kerstdroom



KERSTDROOM

De nieuwe baajerd rees, de zee beklom het land,
de bergen weken als een bataljon dat vlucht.
Een bloedwolk spoot omhoog en door onzichtbre hand
werd diep verziekt het zuiver water van de lucht.

Ik zocht in het Vaticaan, een zuil van ’t Parthenon:
verdwenen in de kolk en nu voorgoed voorbij.
Ik vluchtte, maar een web van as dat mij omspon
trok zere leden neer in walm en hete brij.

Verloren. Eindeloze droom en eindloos zwart
van walg en wanhoop, van vergeefsen haat.
De ziel bestaat. Droef zijn de weelden van het hart
dat overmaat geniet en zich te buiten gaat.

En zo vliet eeuw na eeuw, tot zich die ijle stem,
maar nieuw als levend water van een aanvangsbron,
uit duistre leegte losmaakt, zingend ‘Bethlehem!’
De slaper ademt flauw, hij went wat daar begon

en aan den binnenkant der ogen rijst het beeld:
een grot, een vrouw, een kind, een man die voer aandraagt
voor os en ezel en zijn stille pijn heelt
bij ’t kind, dat op de arme doeken van een maagd

zó glimlacht dat geen hoge hemel er bij haalt.
Het speelt met druiven of het pakt een malse borst
met handjes waar een paradijslijk licht op straalt
en kraait van vreugde luid vóór ’t gretig lest zijn dorst.

De wereld vaangt bij deze grot nog eenmaal aan
met wijsheid, die de eenzaat in zijn boeken leest,
met alle ijdelheid, met trots en blinden waan-
maar op die wieg strijkt neer de zwaluw van den Geest.


Uit: Verzamelde Gedichten



www.alberthagenaars.nl




.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten